Aflevering 18: De scheepstimmerwerven van de familie Ruijtenberg (deel 2)
Verschillende schippers repareren zowel op de werf van Adrianus als van Pieter Adriaan Ruijtenberg.
Een schipper, die bij beiden schulden heeft, schrijft de volgende brief aan Adrianus:
26 oktober 1880
“Baas Ruijtenberg
ik mag niet nalaaten U ennige leter te schrijven hoe het met mijn gelegen is. Ik zouw soogaren Uwen broeder betaalen maar dat kan ik onmogelijk want als ik Piet Baas betaal dan kan ik onmoogelijk U betaalen in maart.
Als U er eens met malkander over spraakt hoe of het met mijn moet want ik durf selvers niet bij U te komen
schipper J Kievits. “
In juli 1881 komt hij weer aan de werf voor een reparatie, dus het probleem zal opgelost zijn.
Van beurtschipper Gerrit van Disseldorp is een bestek aanwezig van de bouw van zijn ijzeren paviljoenjachtjacht. Beurtschippers vervoerden naast allerlei materialen en goederen, ook personen die bij minder mooi weer binnen moesten kunnen zitten. Daarom was er op het schip een verhoogd achterdek met onderdekse ruimte, paviljoen genaamd , als verblijf voor schipper of passagiers.
Bestek G. van Disseldorp (afb5/6 maritiem museum)
In diverse kranten, ook in de “Echo van het Zuiden”, worden berichten geschreven betreffende de scheepsbouw en scheepvaart.
25 februari 1880 Waspik.
“De Waspikse vloot heeft wederom een schip verloren. De “Nieuwe Rotterdamse Courant” deelt dienaangaande het volgende mede. Zondagmorgen ten 9 ure kwam een tweemastschip “De Marie” van Waspik beladen met steenkool. Loeveerende stroomafwaarts ter hoogte van Herwijnen. Slechts enige meters van den Schoordijk had de stuurman geen macht meer over het schip. Te vergeefs wendde hij het roer, te vergeefs hield men de fokken breed. Het kolossale vaartuig, meer geregeerd door den gewelddadige stroom daar ter plaatse, dan door het roer en de voorzeilen, behield koers op den met basalt geglooiden dijk, met het gevolgd dat het schip met den voorsteven op de basalt liep en zulk een hevigen stoot kreeg, dat het binnen weinige minuten zonk. Schier van alle kanten kwam men te hulp, zoodat de bemanning die slechts tijd had om eenige voorwerpen van waarde te grijpen, gered werd.”
Scheepstypen.
Vanaf het jaar 1884 tot 1935 is een schepenlijst aanwezig in het archief van de fam. Ruijtenberg, waarop vermeld de schepen die hier zijn gebouwd in deze periode.
Een overzicht van de ijzeren schepen die bestaan uit een aantal verschillende typen. In het begin waren het uitsluitend zeilschepen, die langzaam overgingen naar sleep- en later motorschepen.
1. Allereerst de aken, die weer in verschillende typen werden onderverdeeld, soms genoemd naar het werk dat ermee werd gedaan, zoals rietaken, zandaken etc.
De aken waren verder onderverdeeld als:
ijzeren aak,
plicht- of plechtaak,
zeilaak,
paviljoenaak,
stevenaak,
klipperaak,
hooiaak,
boeieraak.
Boeieraak
2. De Rijnschepen, verdeeld in:
ijzeren rijnschip,
ijzeren rijnzeilschip of gewoon ijzeren schip of scheepje,
ijzeren rijnzeilschip klippermodel.
3. 3. De klipperschepen waren verdeeld in ijzeren en stalen klipperschepen.
Tweemastklipper
4. De tjalken:
een keer een staatsietjalk van ijzer en
een gewone tjalk (draaioverboord) met ongeveer dezelfde maten als de staatsietjalk, lang 74 voet, breed 17 ½ voet en hol 6 3/9 voet.
Paviljoentjalk
5. Jachten, dit waren beurtschipper paviljoenjachten.
6. Schoener: is 1maal gebouwd te Waspik. Het was een zeegaand vaartuig.
7. Rijn – Hernekanaal sleepschepen, waren gebouwd in zodanige maten, dat ze in Duitsland het Rijn – Hernekanaal , met de sluizen, konden bevaren.
8. Sambre sleepschepen, zoals de naam zegt, om de Sambre te kunnen bevaren, een maatschip dus.
9. Motorschepen met salonroef.
In het jaar 1893 werd voor het eerst staal verwerkt. Het vlak en de kimmen werden in staal uitgevoerd. Het was een Hagenaars klipperscheepje ‘Maria Odella’ van J. van Heekeren uit Gent bij Nijmegen, lengte over alles 90 voet, breed 16 ½ voet, hol 6 voet.
Vergunningen.
Op 29 maart 1884 verleende de gemeente Waspik vergunning “Voor de oprichting van een scheepsbouwwerf en een scheepstimmerwinkel”. Voor uitbreidingen en aanpassingen van de werf zijn in de loop der jaren vele vergunningen verleend. Er is een opgave van deze vergunningen die door de gemeente Waspik verleend zijn, deze bevinden zich in het gemeentearchief van Waspik.
29-11-1890 oprichting smederij
19-09-1891 aanleg van een scheepstimmerwerf
29-02-1896 oprichting scheepsmakerij annex pikbranderij (met pek werden de naden van de houten schepen dichtgemaakt na het breeuwen)
17-09-1896 gedeeltelijk onderwaterzetten van de hellingen van de aldaar bestaande scheepswerf.
Vergunning
20-11-1897 uitbreiding scheepstimmerwerf
28-01-1899 oprichting smederij
21-09-1900 uitbreiding scheepstimmerwerf
14-07-1906 oprichting twee gebouwen, timmerwerkplaats en smederij
05-04-1913 uitbreiding scheepstimmerwerf en plaatsing petroleummotor en het leggen van 3 dwarshellingen
23-02-1918 bouwen loodsen en plaatsing 3 machines
05-03-1925 plaatsing van een gecombineerde pons en knipmachine met hoekijzerschaar gedreven door een elektromotor
23-10-1925 plaatsing bij NV Scheepsbouw werven 18 elektromotoren
Werf
Het optuigen van de schepen
De mast, giek, kluiverboom en gaffel werden van grenenhout gemaakt. Dit gebeurde op de werf in de timmerwinkel.
De zwaarden en het roer, van eikenhout, soms grenen, kwamen ook uit de timmerwinkel.
Het touwwerk, het want genoemd, om de mast te stagen, werd gemaakt van henneptouw, dat goed in de teer werd gehouden evenals de vallen, om de zeilen te hijsen en de schoten, waarmee de zeilen bediend werden, was afkomstig van de touwslager. In Waspik waren verschillende touwslagers die dit ambacht uitoefenden. De verstaging van de mast werd later staaldraad.
De blokken, door leken steevast katrollen genoemd, werden door de blokmaker vervaardigd en waren van essenhout met palmhouten schijven.
Het zeil, oorspronkelijk met de hand op het weefgetouw geweven, werd van hennep vervaardigd. Rond 1892 werd overgegaan tot het machinaal vervaardigen van het zeil er werd steeds minder met de handgeweven. Het werd getaand, voor het behoud, met eikenschors waaraan koperrood werd toegevoegd om een bruine kleur te krijgen.
De zeilmaker vervaardigde uiteindelijk de zeilen uit het zeildoek. De eigenaar van het schip regelde dit zelf
werf
Bestekken
Van de nieuw te bouwen schepen werd door de scheepsmaker een bestek gemaakt. In dit bestek werden o.a. vermeld: het soort schip met de afmetingen, de te gebruiken materialen en eventuele wensen van de opdrachtgever. Naast deze bestekken werden ook wel tekeningen gemaakt. Deze bevinden zich in het Maritiem Museum te Rotterdam.
tekening P.A. Ruijtenberg
Bestek van een ijzeren stevenaak voor Joh. De Roon te Capelle van 31 mei 1887.
Bestek de Roon
Bestek van een ijzeren stevenaak voor Cornelis Franken wonend te Groenendijk, Gemeente Oosterhout van juni 1887.
Bestek Franken
Bestek van een staatsietjalk voor Jozephus Rademakers te Roosendaal. Het bestek is niet gedateerd, maar het schip is in 1890 gebouwd. Het is een bijzonder schip.
Bestek Rademakers
Er is al eens eerder een staatsietjalk in Waspik gebouwd, van hout. Dat was in 1880 en was voor Willem Hamel, die was gehuwd met Wilhelmina Johanna Ruijtenberg, een zus van Pieter Adriaan.
Kenmerkend voor de staatsie- of hektjalk is de staatsie; een tot pronk of versiering dienend, over de helmstok van het roer hoog oplopend gedeelte, achteraan het bovenboord van sommige schepen. De helmstok die door het zogenoemde hennegat, naar voren stak, kon bij het sturen van het schip, niet volledig gebruikt worden, omdat hij tegen de staatsie aanliep. Dit in tegenstelling tot de gewone tjalk die ‘draai overboord’ werd genoemd.
Het staatsiebalkje bij de houten schepen was een onderdeel dat in de reparatieboeken regelmatig wordt genoemd ter vervanging. Dit was wellicht het gevolg van het aanlopen van het roer
De ijzeren staatsietjalk voor Jozephus Rademakers is gebouwd in de traditie van de vroegere houten schepen, waarvan velen een staatsie hadden.
Er zijn in Nederland maar enkele van deze schepen gebouwd en deze is waarschijnlijk de enige die over is.
de vier gebroeders.
Deze tjalk genaamd “De vier gebroeders” ligt in het Zuiderzeemuseum te Enkhuizen.
De heer Sopers, een bekend schrijver en liefhebber van oude schepen, ontdekte het schip toen het in Veghel ingevroren lag, in de winter van 1928 – 1929, en maakte een uitgebreide beschrijving van wat hij noemde “De Zuid Hollandse staatsietjalk”.
Sopers tekening schip
Op 26 januari werden door hem de nodige opmetingen verricht. De schipper hierbij aanwezig was hem behulpzaam. Bas van de Breevaart was deze schipper, die hem nog wat bijzonderheden vertelde;
Zijn schip was gebouwd te Waspik in Noord Brabant, onder leiding van een Hollandse baas uit de omgeving van Dordrecht in het jaar 1890.
In het jaar 1895 was er schade aan het schip blijkens een brief van Jozephus Rademakers, de eerste schipper, aan de Gebr. Ruijtenberg. Hij lag toen in Wesel a/d Rijn in Duitsland en had schade boven de waterlijn.
In 1899 reparatie te Waspik o.a. nieuwe dekbalk en merkels.
In 1900 was het schip voor reparatie op de werf te Waspik
1 nieuwe boegspriet ƒ 13,50
1 staatsieplankje en een eiken rust. (Rusten zitten aan weerskanten op de buitenzijde van het schip, waar de stagen op vastzitten).
Beide reparaties waren voor P. Boot uit Lage Zwaluwe.
Het schip stond toen op naam van P. Boot, blijkens de liggers van de scheepsmetingsdienst, te Zevenbergen gemeten.
In het jaar 1905 was het schip van de heer S. de Vos te Tiengemeten. De schipper was de eerdergenoemde B. v/d Breevaart uit Puttershoek, die het schip overnam en er aardappelen, suikerbieten, zand, stenen, koeienhuiden etc. mee vervoerde. Het vaargebied was voornamelijk de Zuid Hollandse en Zeeuwse stromen, maar er werden ook reizen gemaakt over de Zuiderzee en de Zaan, volgens een achterkleindochter van de schipper, die ik sprak te Puttershoek en die deze mooie foto beschikbaar stelde van “De vier gebroeders”, zeilend op het IJsselmeer, toen nog Zuiderzee.
Foto zeilend
Vlak na de oorlog is het schip buiten gebruik gekomen. Het heeft toen dienst gedaan als “woonschip” voor de schipper en in 1951 is het tenslotte voor een bedrag van f. 4912,- aan het Zuiderzeemuseum verkocht
Met het schip is alleen gezeild, er heeft nooit een motor ingestaan.
Personeel
In maart 1894 stelt Pieter Adriaan een lijst samen van het personeel dat op beide werven werkt. Deze mensen kwamen uit Waspik of directe omgeving.
Personeelslijst
Uit het reparatieboek
18 februari 1892
De heer Verhulst-Wagemakers te Waalwijk.
Wegens de Stoomboot Waalwijk – Amsterdam no. 2.
De stoomboot gewonden, gewerkt 4 man 1 dag, 3 man ½ dag f. 7,15
4 bos riet, 2 kilo koolteer, 1 boom, 1druif - 3,00
Een boom is een vaarboom en een druif is een knop op de bovenkant
van de vaarboom, waar aan de onderzijde een haak zat.
2 m. 11 uur, 2 m. 6 ½ uur, 2 m. 5 uur, 1 m. 9 uur - 6,82
8 m. 11 uur, 2 m. 20 uur, 9 m. elf uur, 2 jongens 7 uur - 28,75
Overgewerkt des nachts 6 m. 8 uur - 12,00
2 m. 2 uren, C. Roovers 6 uren - 1,08
Een kielplaatje zwaar 11 kg. 14 kilo plaatijzer berghout - 4,30
Een steven zwaar 70 kilo, 135 kilo ¼ “ pl. ijzer - 20,25
13 kilo klinknagels ½ d., 7 kilo uitgezochte kl. nagels - 7,50
4 st. 5/8 moerbouten, 1 tonnetje zwart, 2 kilo menie - 3,00
Hellinggeld gebruik materialen - 12,00
________
ƒ 105,85
Het riet op de rekening geeft aan dat er hout is verwerkt dat met riet in de gewenste vorm is gebrand.
Dit soort schepen had een dienstrooster wat te zien is aan de overuren, soms zelfs ’s nachts, die gemaakt zijn. Het moest snel klaar zijn.
C. Roovers is waarschijnlijk een vakman uit het dorp, voor een speciaal karweitje.
7 april 1893. Schipper J. Le Sage, schip ‘De vrouwe Geertje’
Het schip gewonden en geligt
3m. 1 dag, 2 m. ½ dag, Janis en Jan 1 dag ƒ 7,75
1 kasslot, 2 ringen, 4 schroeven 2 x ½ vt 5/4 vure - 2,24
3 kilo bruine teer, 2 kilo koolteer, 1 gang - 5,00
(een gang is een plank, ook wel boord genoemd)
Sajet (kwastje om pek tussen de naden te doen) - 7,60
Zakken en ligten 10 vijzen (Hiermee werd het schip opgevijzeld) - 5,00
Hellinggeld, de jongen verdient enz. - 7,50
Totaal der rekening bedraagt ƒ 726,96
Op 14 februari 1896 is het bedrag geheel voldaan.
Maart 1894. Schipper L. van Diem, schip ‘Junior’
W. van Loon 25 uur á 17 ct ƒ 4,25
Goof Joosten, P. v. Etten samen 40 uur á 16 ct - 6,40
D. de R. 15 uur á 10 ct, A de R. 2 dagen 1,30 - 4,10
P. de Gr. 18 uur á 6 ct, 3 klinkers 10 ½ uur á 12 ct
4 jongens 14 uur á 5 ct - 3,04
18 kilo geruit(geruite plaat voor op het dek als antislip)
9 kilo plaat, 44 kg 5/16 pl. á 12 - 8,52
Een loopslot, krukken, espanjolet - 2,50
enz.
Intussen is Jan Adriaan, de oudste zoon van Pieter Adriaan Ruijtenberg, de gelederen op de werf komen versterken en daarmee komt de vijfde generatie scheepsbouwers Ruijtenberg in opmars. Hij heeft een tijdlang les gehad in Rotterdam in de scheepsbouwkunde en er zijn nog tekeningen van hem aanwezig.
Pieter Adriaan blijft de administratie doen, terwijl op de werf de werkzaamheden door Adrianus en zijn neef Jan Adriaan worden geleid.