Aflevering 19: De scheepstimmerwerven van de familie Ruijtenberg (deel 3)
De bestekken.
In het Maritiem Museum ‘ Prins Hendrik’ te Rotterdam zijn de bestekken en tekeningen van de schepen van de familie Ruijtenberg, uit de beginperiode van de ijzeren scheepsbouw, opgeslagen.
In een eerdere aflevering zijn al enkele bestekken behandeld.
In bijlage I (aflevering 20) vindt U nog een aantal van deze bestekken, uit de periode 1887 – 1890.
Werf met schip in aanbouw.
Reparaties van houten schepen.
Al was de bouw van ijzeren schepen op gang gekomen, er werden nog veel houten schepen gerepareerd. Ook grote reparaties werden nog uitgevoerd. Een nieuw ijzeren schip was duur en zo kon de schipper nog jaren met zijn houten schip varen.
Uit de reparatieboeken van 1883 – 1894 staan de volgende reparaties genoteerd:
1883. Op 9 juni werd de tjalk gewonden van Smits uit Nijmegen bevaren door schipper Kraandonk uit Zevenbergen.
Reparaties: Zaathout, nieuwe zitters, twee schildbanken en een nieuwe bolder en een bos mos voor het breeuwen.
Totaal f. 2072,49 en een halve cent.
1886. Op 26 januari werd de tjalk gewonden van Jac. Vermeulen Wzn uit Willemstad. Naam van het schip’ Johanna Adriana’, Grote reparatie.
1888. G. Oomes zijn tjalkschip gewonden waarbij gebruikt voor reparatie: eikenhout en werk voor de naden. Bovendien een bos riet om de boorden krom te branden.
1890. 10 november. Andries Klop. Schip gewonden. Nieuwe zitters, vrangen, nagels en pluggen en een bos riet.
1890. G. Buisman, Deventer. Zijn tjalk de ‘Jacoba’ gewonden. Eikenhout en pek gebruikt.
1890. 13 januari. J. Verley, Moerbeke (B). Schip ‘De Marie’. Voor het boven water brengen van zijn schip, gezonken in de haven van Waalwijk, het dichtmaken aan de werf te Waspik en het ernaartoe slepen.
Gewerkt: scheepsmakers, waterpompers etc.
Het schip van van Dusseldorp assisteerde en nam meubilair over.
Waalwijk:
C. Rekkers voor kost, drinkgeld en logie f.33,65, Ch. J. v.d. Werf f.40,58, A.N. Kuijten f.18,-, L. van Hilst f.1,28, Sleeploon Wagemakers en van Hilst. Rekkers, v.d. Werf en Kuijten waren scheepsmakers te Waspik.
1893. L. Schroot te Waspik, schip ‘Maria Cornelia’ oa een paviljoenbalkje, grijnen lijst en een bos riet.
1894. 5 april. B. Klerks te Waspik. Oa. grenen- en vurenhout voor de reparatie van een rust en een bos mos.
1894. 5 december. Van de Noort te Waspik. Zijn tjalk de ’Wilhelmina’ gewonden. Er werd een boord ingezet, lang 39 voet, breed 16 duim en dik 2 duim. Verder mos pek en riet gebruikt.
1894. september. Chr. Mouthaan uit ’s-Gravenmoer. Zijn schip ‘De vijf Gebroeders’ gewonden.
In de rekening: planken, oa een boord lang 47 voet, breed 18 duim en dik 2 duim. Een klamp, 1 bolder, een grijnen stuurhout van 8 voet, 2 kilo koolteer, een nieuwe mast, lengte 57 voet, dik 13 bij 13 duim f.55,-.
Totaal f.428,88 en een halve cent.
1894. september. J.W. Verschuren te Waspik. Schip ‘Broedertrouw’ gewonden. Een zaathout, lang 77 voet, breed 32 duim en dik 5 duim, een eiken boord, plank etc., 10 bossen mos, een bos matriet, 2 nieuwe bolders, 4 voet, 11 bij 10 duim eikenhout.
Totaal f.540,47.
Vervolg: Nieuwe rol, klap op de rol, 2 nieuwe strijkhouten, lang 26 voet, 6 bij 6 duim, een rust etc. f.276,56.
1894. 1 november. Evert Melsen te ’s-Gravenmoer. Schip gewonden. Nieuwe boorden, mos, eik voor het dek, een rust, 2 zwaardklampen, lengte 10 voet, 6 bij 3 duim, vurenhout f.2,-, een boom 30 voet, pek. De jongen verdient plus sajet f.1.50.
Totaal f.290,-
.
Begripsomschrijvingen.
De hiervoor genoemde onderdelen / termen behoeven misschien enige uitleg voor de niet varensgasten.
Schip gewonden: Schip op de helling gedraaid.
Vijzen: Soms werd het schip nadat het op de helling gewonden was nog verder gelicht door middel van een toestel met een schroef dus opgevijzeld. Om de twee jaar ongeveer werd dit gedaan, in verband met het onderhoud van het vlak (de onderkant) van het schip.
Boord: Een plank die ter vervanging van een rotte of slechte plank gebruikt werd. Dit kon door het hele schip voorkomen.
Mos: Voor het kalfaten (dichtmaken) van de naden tussen de planken, ook werk, dit is uitgeplozen touw, werd hiervoor gebruikt, met pek werden vervolgens de naden dichtgesmeerd met een sajetkwastje ( sajet is tot garen gesponnen wol) De jongen die wordt genoemd om dit karweitje te klaren, was meestal een zoontje van de baas.
Riet: Met een bos riet werden de boorden in model gebrand en om te voorkomen dat het hout werd geroosterd, hield men de onderkant voortdurend nat met een dweil of besprenkelde men deze met een eind uitgeplozen touw.
Zitters: Balken bezijden de buikstukken, op de bodem van het schip gelegd.
Schildbanken: Zware planken die dienen tot steun aan de einden van de braadspil of rol.
Rust: Een constructie, van hout of ijzer, aan de buitenkant van het schip tegenover de mast, aan beide zijden, waarop het want werd vastgezet. Later werden ze vervangen door oogplaten, die aan de binnenzijden van de berghoutsgang geklonken waren.
Zaathout: Zware plank die midden in het schip lag over de gehele lengte, soms voor en achter een eind opgebogen ter versterking van de heve.
Leggers: Liggen op de bodem van het schip overdwars.
Vrangen of wrangen: Gebogen hout, buikstukken.
Braadspil of rol: De braadspil dient om het anker op te draaien, met behulp van spaken, ook wel speken genoemd, die in vierkant uitgehakte gaten werden gestoken. Zo werd het anker met de hand opgedraaid met behulp van een pal. Soms werden ook zware zeilen met de braadspil gehesen.
Braadspil ook rol genoemd.
Een klap op de rol: Soort afdekking van de rol.
Stuurhout: Hout aan het roer om te sturen, ook helmstok genoemd.
Strijkhouten: Om de mast te doen strijken.
Zwaardklampen: Klampen aan de buitenzijde waartegen de zwaarden steunden in neergelaten toestand.
Buitenhelling of buikdenning: Vloer op de bodem van het schip naast het zaathout .
Breeuwwerk was, evenals mos, in het jaar 1905 nog steeds nodig om de houten schepen, die voor reparatie op de werf kwamen te kalfaten. Breeuwwerk, soms werk genoemd, is geplozen touw dat met de breeuwhamer en beitel in de naden tussen de boorden van het schip werd geslagen, met het doel dit waterdicht te maken, zoals eerder beschreven. Beurtschipper van Disseldorp uit Waspik bracht het mee, evenals de loodverf , uit Dordrecht.
Breeuwwerk.
De klippers
In 1903 kwamen de klipperschepen in de mode. In dit jaar werden 5 stuks gebouwd bij de familie Ruijtenberg. Klippers hadden een of twee masten.
Zeilende klipper ’Neptunus’ gebouwd bij Ruijtenberg.
Er zijn nog enkele halfmodellen van de familie Ruijtenberg , oa van klippers, bewaard gebleven. Deze zijn in het bezit van de schrijver.
Klipper.
Halfmodellen vullen de scheepstekeningen aan met een tastbare voorstelling van het te bouwen vaartuig. Het zijn dus technische modellen en geven slechts één lengtehelft van het schip weer. Ze zijn gestapeld van planken, gevormd naar de waterlijnen van de scheepstekening van het schip en vervolgens op een grondplank gemonteerd. Halfmodellen van schepen zijn niet van oude datum; die in de collectie van het maritiem museum te Rotterdam dateren allen uit de tweede helft van de 19e eeuw of begin 20e eeuw.
De modellen van de familie Ruijtenberg zijn waarschijnlijk van rond 1900. De eerste klipper is namelijk in 1893 gebouwd.
Het personeel.
Arbeidsovereenkomst C. van Beek.
Loonlijst 6 januari 1900.
Nieuwjaarsdag viel op maandag en de feestdagen werden niet uitbetaald, zodat de mannen in deze week maar 5 dagen werkten in plaats van 6. Een gewone werkweek was in die tijd 6 dagen, daar de vrije zaterdag er nog niet was. Behalve de 66 werknemers in vaste dienst (zieken en thuiszittenden werden niet in de lijsten opgenomen) telt de loonstaat ook nog twee kleine zelfstandigen, namelijk Pieter en Adriaan de Ruijter, timmerlieden, die als het druk was bijsprongen. Ze doen dit voor f.1,- per dag per man.
Loonlijst personeel
Hierna nog een foto van het personeel. De foto is van ongeveer het jaar 1910 en gemaakt op de scheepstimmerwerf te Waspik.
Links bovenaan met bezem eerste rij: 1. Rekkers, 2. Tinus Joosen, 3.Tinus Versteegh. 4. A. Hoogers, 5. en 6. onbekend, 7. J. Burghout, 8. Teun Rozenbrand.
Tweede rij: 1. en 2. onbekend,3. Barend Bolder, 4. Cees van Beek, 5. Cees Buijs, 6. Piet de Graaf, 7. Cees Poppelier, 8. T. de Ruijter, 9. Jan Baas Ruijtenberg.
Derde rij: 1. Ruijtenberg, 2. onbekend, 3. J. Burghout, voor de 2e maalgenoemd, 4. Thijs Blom, 5. en 6.onbekend, 7. Cees Romijn.
Vierde rij: 1. Alb. Susters, 2. en 3.onbekend, 4. J. de Jager, 5. G. Rozenbrand, 6. Sjef Pols, 7. Teun Rijken, 8. A. Fijneman.
Vijfde rij: 3. A. Akkerman, 5. A Rozenbrand, rest onbekend.
A. Joosen, Piet Ruijtenberg, Alex van Gerwen, vader van Adrie op ’t Vaartje.
Deze lijst met de namen van de mensen op de foto is jaren geleden samengesteld en niet volledig. Goed te zien is dat er nogal zeer jonge mannen bij het personeel van de werf staan.
Correspondentie.
Een Belgische brief luidt als volgt:
”Ninove den 12 september 1905.:p>
Den heer Ruitenberck. Met deze heb ik de eer U te melden als dat ik van gedacht ben van te veranderen van schip.
Ik ben van gedacht een schip (kast) laten te bouwen van 900 ton en ik zou ook eens willen weten hoeveel het wel zou moeten kosten en tegen wanneer het schip zou kunnen klaar zijn, wel te verstaan zonder wegering en zonder eenen mast. (wegering is een betimmering aan de binnenzijde, van oorsprong al bij houten schepen toegepast).
Nu ook verwacht ik een klein antwoord zo gauw mogelijk.
Gegroet
Jules van den Houte.
Het schip is niet door Ruijtenberg gebouwd.
In oktober 1906 leverde de werf het nieuwe schip ‘Maria’ af aan schipper L.J. Poppelier en wel tot volle tevredenheid. Na zijn eerste reis schrijft de schipper het volgende uit Rotterdam:
“ Er is op het ogenblik weinig werk, er zijn wel veel graanboten, maar het lossen gaat erg ongeregeld. Zaterdag waren aan de Maashaven weer ongeregeldheden en werden 500 stakers uiteengedreven door het paardenvolk. Ik heb zondag nogal kijkers naar het schip gehad, ook nog Duitse schippers, die erover riepen dat het zo’n mooi glad schip was.
Uw toegenegen vriend L.J. Poppelier”.
De ‘Maria’ was een stalen sleepkaan, lang 64,5m en breed 8,45 m, laadvermogen 913 ton.
In het jaar 1907 was het behoorlijk druk op de werf, blijkens navolgende brief:
“Aan de heer J.Ph. Schrijver, steenbaas, Kleefschewaard te Westervoort.
Mijnheer,
In antwoord op Uw verzoek om prijsopgaaf van een Haagenaar, moeten wij U berichten dat wij, wegens de drukte van het bouwen van grote sleepkanen, bedoeld vaartuig niet eerder dan over een jaar gereed kunnen hebben, reden daarom wij U geen prijsopgave doen toekomen. Daar wij een neef te Raamsdonksveer hebben, die al meer van dat soort vaartuigen gebouwd heeft en die er thans een klaar heeft, zijn wij zo vrij geweest en hem verzocht U prijsopgave te zenden. Wij kunnen U hem vol vertrouwen omtrent solieden bouw etc. aanbevelen”.
De werf was van van Suijlekom aan het steenpad te Raamsdonksveer.
Behalve het bouwen van schepen, was er steeds genoeg reparatiewerk te doen. In 1908 is het op de werf zo druk dat, wanneer er een aanvraag binnenkomt voor een nieuw te bouwen schip, een brief wordt verstuurd met de volgende inhoud: “Tot ons leedwezen moeten wij U melden, dat we reeds voor geheel den volgenden zomer contracten voor het bouwen van grote rijnschepen afgesloten hebben en nog dagelijks nieuwe aanvragen, zelfs van onze beste vrienden, van
de hand moeten wijzen.
De Hagenaars.
De familie Ruijtenberg bouwde verschillende Hagenaars.
Bijvoorbeeld in 1896 ‘De Heer regeert’ voor D. Langendam, lengte 22,2m, breedte 4,15m, laadvermogen 80 ton. Het schip is er nog in originele staat, ligt in het centrum van Leiden en wordt bewoond.
Een andere Hagenaar die nog in de vaart is, genaamd ‘Auxilium Mariae’, gebouwd in 1895, voor Th. Rutjes te Nijmegen, lengte 22,7m, breed 4,18m, thans genaamd ‘Heiltje’.
Hagenaars werden zodanig gebouwd, dat ze in Den Haag konden komen. De maten werden aangepast aan de smalle bruggen etc. die ze moesten passeren.
Er zijn nog andere schepen in de vaart van de werf van de familie Ruijtenberg die als charterschip in gebruik zijn en die met passagiers tochten maken. De meeste van deze schepen zijn echter dusdanig verbouwd dat van het originele schip weinig terug te vinden is.
Een Hagenaar onder zeil.
In Hoorn kwamen wij een charterschip tegen, gebouwd op de werf van Ruijtenberg tussen 1887 en 1892.
De huidige eigenaar, Arno van Aartrijk, vertelde het volgende:
“Dit schip heb ik gekocht van 2 broers uit Hank.
Het is een stevenaak die lang was 27,5m. De vorige eigenaars hebben het schip verlengd tot 36m. Ik heb er een mast bijgezet en weet je waarom? Ik zeil graag naar Engeland en wanneer je dan één mast hebt is dat met veel wind niet gemakkelijk zeilen of je moet reven. Je kunt beter een van de twee masten gebruiken dat werkt een stuk beter”. Kijk zo kun je altijd wat leren.
Charterschip ‘De Waterman’
Scheepswrak.
In de periode 14 april 2011 werd onderzoek gedaan naar een scheepswrak in een kil bij Hurwenen aan de Waal, door Pieter Seinen en Joost van den Besselaar, leden van een archeologische werkgroep, met als doel het bepalen van de historische archeologische waarde van het wrak. Het wrak bleek een Hagenaar of stalen hevelaak. Het scheepswrak is een in Waspik door de werf Ruijtenberg in 1897 gebouwd zeilschip, genaamd ‘Henrica Maria’, 1e eigenaar N. Paré uit Druten. Het schip was nu uitgerust met een mast en giek, met losinstallatie alsmede een zijschroefinstallatie en dieselmotor. Het schip was dus niet meer in de originele staat. De onderbouw was geklonken, de bovenbouw gelast. In 1900 is het schip te Zevenbergen gemeten door de scheepsmetingsdienst: lengte 21,15m, breedte 4,26m. Het schip ligt vanaf 1978 of mogelijk eerder op deze plaats.
Hagenaar van N, Paré.
De 20e eeuw.
Schipper D.J. van der Velden uit Herwijnen, heeft prijs gevraagd voor een nieuw scheepje, zowel bij P.A. als bij diens neef Adrianus van de werf van de Wed. van Suijlekom, op de Steenpad te Raamsdonk op ’t Veer.
Op 16 mei 1904 schrijft de schipper het volgende:
“Aan P. en A. Ruijtenberg
Uw brief heb ik ontvangen en de prijs daaruit vernomen. Nu staat gij met de prijs met de Wed. van Suijlekom bijna gelijk, heb ik plan genomen met Pinkstermaandag na Raamsdonk te komen en ik zou U daar dan ook willen spreken zoo U dat gelegen komt, zoo niet wees dan zo goed en doe mij tijding terug want na Waspik is de reis wat groot op een dag heen en terug, want ik moet drie uur lopen, eer ik te Gorinchem ben. Ik zal dan zo vroeg mogelijk daar zijn, ik zal dan met den eerste trein, twintig minuten over zeven van Gorinchem gaan, dan kunt gij zelf wel zowat weten wanneer ik daar kan zijn. En wachten elkander dan te Raamsdonksveer, wachtplaats den stoomtram M. Huisman.
Hoogachtend D.J. van der Velden”.
Op 24 oktober 1904 krijgt Pieter Adriaan van zijn geachte vrind A. Pieterman de mededeling, dat hij een schip heeft besteld “bij de scheepmaker te schrevenmoer (’s-Gravenmoer natuurlijk)” omdat die eerder kan leveren dan de werf te Waspik. Het schip is gebouwd onder de naam ‘Fazant’, lang 27,18m, breed 5,83m, hol 1,96m, 174 ton inhoud.
Schipper Leonardus Broeken uit Waspik, die in 1901 een schip bij de werf heeft laten bouwen, genaamd de ‘Johanna’, schrijft het volgende:
Ruhrort 18 juli 1906. “ Me heer Piet Baas. Met deze laat ik U weete als dat ik gisteren in aan vaaring ben geweest met het in vaaren in De Roer Gelaade met mijs (maïs) en door het uitslepen van een zeeboot is tegen mijn aan gevare aan stuurboort zij. Ik heb geen schaade maar ik heb schaade aan een ander toegebracht het schip disponibel uit Sertogenbosch, schipper H.J. Smits twee duken (deuken) en een Draat in stuk dus Piet Baas wat moet ik daar mee doen als hij soms is komt om af te maken hij heeft petest (protest) gemaakt en ik ook. Mijn afschrift zulle zij na Amsterdam sturen naar W. Boezer dus Piet wees zoo goed en laat het mijn zo gaauw weete als U kunt. Mijn adres is aan G. van Stokkum Ruhrort op den Dijk.”
(Van stokkum was het postadres van diverse schippers die op de Ruhr in Duitsland voeren). Deze correspondentie heeft te maken met de verzekering van de ‘Johanna’. W. Boezer zal de verzekeringsagent zijn geweest.
Het bovengenoemde schip de ‘Johanna’ is nog steeds in de vaart en voor zover mogelijk, in de originele staat teruggebracht. Het schip is in 1900/1901 gebouwd bij de familie Ruijtenberg en was een zogenoemde klipperaak. De kop van een klipper, de kont van een aak, lang 80 voet, breed 18 ½ voet. Het schip, eerst zeilschip later motorschip, is via diverse eigenaren nu in het bezit gekomen van Joost Schamper, wonende enkele jaren geleden te Millingen aan de Rijn. Joost nam met mij contact op ter informatie over het schip. Het zou mij niet verbazen als hij op het schip is gaan wonen. Het schip ligt in Leeuwarden aan de Emmakade en heet nu ‘Elviera’. Of de restauratie gelukt is? De afbeelding spreekt voor zich.
‘Johanna’ thans ‘Elviera’