Deel 2: Herstel na de St. Elizabethsvloed
Wij maken een reis door de geschiedenis van Waspik, een reis in etappes waarbij telkens een tijdsbeeld beschreven wordt.
Nog maar net bekomen van de schrik van de overstromingen vervolgen we onze reis.
Dit wordt etappe 2:
Herstel van de stormschade na de St. Elisabethsvloed.
Zoals uit de akte uit 1257 al was gebleken, vormde Waspik één parochie met Capelle. De oorspronkelijke kern van Waspik, inclusief de dorpskerk, en de dijk met daarop de straatweg was grotendeels weggespoeld. Een deel van de dijk dat de ramp in 1421 overleefde ligt nu nog in het landschap als de Achterste dijk (foto). Na enige tijd wordt zuidelijker weer een nieuwe dorpskern gesticht met een nieuwe kerk, de huidige Nederlands Hervormde kerk. In 1442 wordt ook gestart met de aanleg van een nieuwe straat van Raamsdonk naar Besoyen, welke tevens als zeewerende dijk dienst moest doen, de Winterdijk. Rond 1465 was deze weg pas voltooid.
Turfwinning.
Naast de aanleg van de nieuwe weg krijgt Waspik ook twee havens, de Kerkvaartse haven en de Vrouwkensvaartse haven, aanvankelijk grotendeels bestemd voor de afvoer van turf. Beide havens komen uit in de Maas. Het gaat hier om een deel van de rivier dat inmiddels verworden is tot het Oude Maasje.
De turfwinning was een belangrijke bron van inkomsten voor de inwoners van Waspik. Vanaf de12e eeuw werden de eerste moergronden in onze streek uitgegeven aan kolonisten. Die kwamen zeer waarschijnlijk uit het land van Heusden en Altena. Een precieze start van het ontginnen is niet te achterhalen. Tussen 1292 en 1341 zijn er wel stukken bekend waarin moerconcessies beschreven worden. Zo’n concessie was een soort vergunning om veen te mogen ontginnen of afgraven. De eerste moergronden werden door de graaf van Holland in erfpacht uitgegeven.Als een stuk veen voor turfwinning werd uitgegeven, werd de ‘rauwe moer’ eerst ontwaterd door het graven van ‘riolen’ of slootjes die in de grensvaart van het uitgegeven perceel uitmondden. Dat water werd vervolgens geloosd in een grotere beek of vaart. De vaarten mondden uiteindelijk uit op een haven welke over een kade beschikte om als opslag- en overslagplaats voor de turf te dienen.
Naarmate de vervening in belangrijkheid toenam, werd deze ook beter geregeld. Zo werden langs alle kavels kanalen aangelegd, de zogenaamde ‘veeren’, welke schuin op een vaart uitmondden, dit om met de turfschuiten makkelijker te kunnen wenden. Aan de kop van ieder kanaal bevond zich een stapelplaats voor de turf waar de schuiten aanlegden, de zogenaamde ‘anthoofden’. De buurt ten oosten van de Vrouwkensvaart en ten zuiden van ’t Vaartje heeft tot ver in de twintigste eeuw als “Stapeleind” te boek gestaan.
Rond 1500 had de turfwinning in de westelijke Langstraat al grote vormen aangenomen. Dat is ook te merken aan het aantal “turfschepen” dat de brandstof naar Holland vervoerde. In vergelijking met onze buren was het nog niet zo’n grote bedrijfstak. Capelle en Raamsdonk hadden respectievelijk 53 en 54 turfschepen terwijl Waspik er slechts 20 had. Het ging om tamelijk kleine schuitjes die tussen de 100 en 150 tonnen turf konden vervoeren. Het gaat hier niet om een gewicht maar om tonnen waarin de turfjes verpakt waren. (zie het plaatje hiernaast waarop de "turftonsters" aan het werk zijn)
De Bourgondische tijd.
Een conflict om de macht tussen Jacoba van Beieren (gravin van Holland) en haar oom Jan van Beieren (die haar de titel betwistte) verspreidde zich in het tweede en derde decennium van de vijftiende eeuw over Holland. Edelen en steden kozen daarin partij. De Hoekse- en Kabeljauwse twisten concentreerden zich toen rond de ruzie over de graventitel van Holland. Jacoba was in dat mannenbolwerk van de macht gedoemd om te verliezen. Bij haar dood in 1536 werd Philips de Goede graaf van Holland, maar de feitelijke macht had hij al enkele jaren eerder. In 1430 was die Bourgondiër ook al hertog van Brabant geworden. De Hoekse- en Kabeljauwse twisten ontwikkelden zich in deze periode vaak tot een strijd tussen de voor- en tegenstanders van Bourgondië. Tijdens die onlusten werd onder andere ook de stad Geertruidenberg een keer belegerd en verwoest.
Er breken voor Waspik woelige tijden aan met een voortdurende oorlogstoestand. Twisten en plunderingen trekken niet alleen een zware wissel op de bevolking, maar ook de zware belastingen die geheven werden om de oorlogen van de Bourgondische vorsten te bekostigen. Naast deze oorlogslasten werden de dorpen nog verplicht gedurende een aantal jaren krijgslieden in te kwartieren en te onderhouden, zonder dat er enige vergoeding tegenover stond.
Grote uitgaven voor het onderhoud van stadsmuren en fortificaties en het onderhoud van de dijken werden niet alleen op de steden maar ook op de dorpen afgewenteld en vooral de arme dorpen konden deze lasten nauwelijks opbrengen. Maar niet alleen deze lasten, ook overstromingen, misoogsten en veesterfte zorgden er voor dat de kosten voor levensonderhoud onrustbarend stegen.
Door overstromingen en de schade aangebracht door rondtrekkend ruiters en soldaten was het aantal woningen in de dorpen sterk teruggelopen. Na de dramatisch verlopen vijftiende eeuw krijgen we voor het eerst cijfermatig enig zicht op de omvang van Waspik. Uit een in 1514 gehouden enquête (een onderzoek dat ten behoeve van de belastingen werd gehouden) bleek dat Waspik minder dan 400 inwoners telde en 75 woningen, waarvan nog een gedeelte onbewoond was. Een derde van de bevolking werd als armlastig aangemerkt.
Accijnzen op bier en turf.
Onder Karel de Stoute, de zoon van hertog Philips de Goede die in 1462 als regent naar Holland was gekomen, was het de stad Dordt toegestaan accijnzen te heffen op bier en turf. Dat hakte er behoorlijk in bij de dorpen, want bier was nu eenmaal volksdrank nummer een en turf was de belangrijkste bron van inkomsten. De mensen voelden die accijnzen dus elke dag in hun buidel. Omdat hertog Albrecht van Beieren voordien de stad aangewezen had als marktplaats voor alle turf uit de voormalige Grote Waard, verkreeg Dordt op die manier behoorlijke inkomsten. Dit zeer tot ongenoegen van de inwoners van de dorpen, ook die van Waspik. Vooral de turfaccijns was een te zware belasting voor de dorpen omdat de turfwinning en turfhandel de enige pijler van de economie vormde. Waspik weigerde dan ook de turfaccijns te voldoen, waarop Dordt tegenmaatregelen aankondigde. Goederen werden in beslag genomen en personen werden weggevoerd. Beklag hierover bij de Grote Raad te Mechelen mocht niet baten.
Inmiddels hadden verschillende ambachtsheren van Zuid-Hollandse dorpen een verklaring getekend dat de bevolking hun gewassen in Dordt naar de markt moest brengen en hun bier aldaar moest halen. Onder die ondertekenaars bevonden zich echter geen heren van de Langstraatse dorpen hetgeen betekende dat deze dorpen zich steeds tegen de Dordtse overheersing hebben verzet. Ook de schippers van Waspik en Capelle en andere Langstraatdorpen hebben steeds heftig verzet geboden tegen de verplichting tot het verhandelen van turf aldaar. Dordrecht liet zich echter niet voetstoots van een heel voordelig voorrecht beroven. Pas in de loop van de zestiende eeuw werden de dorpen ervan verlost. Uiteindelijk, in 1546, werd in het Dordtse marktrecht van deze verplichting geen melding meer gemaakt.
Aldus gerust gesteld pauzeren we even, waarna de reis voortgezet zal worden.