Deel 3: De Tachtigjarige Oorlog begint
Wij maken een reis door de geschiedenis van Waspik, een reis in etappes waarbij telkens een tijdsbeeld beschreven wordt. Nadat we nog enige turfjes op het vuur gegooid hebben om ons op te warmen en onderwijl de dorst lessen met een pint, vervolgen we onze reis weer. Dit wordt etappe 3. De tachtigjarige oorlog. Inmiddels was Philips II aan het bewind gekomen. Hij was niet alleen koning van Spanje, maar als heer van de Nederlanden ook graaf van Holland en hertog van Brabant. Hij verbleef in Spanje en liet het regelen van zaken, wat de Lage Landen betreft, over aan zijn landvoogd(es) met zijn of haar adviseurs. Dat gebeurde vanuit Brussel. De maatregelen, voor de Nederlanden, die vanuit Brussel waren genomen werden door zowel hoog als laag als knellend ervaren. Een belangrijk element daarbij was de vrijheid van godsdienst. Philips wilde, evenals zijn vader Karel V, dat het rooms katholieke geloof als enige godsdienst zou worden toegestaan. Wetten (plakkaten zei men toen) die werden uitgevaardigd om het beleid kracht bij te zetten logen er niet om. Mensen werden om hun geloof op de brandstapel gezet of anderszins berecht. De gemoederen raakten dusdanig verhit dat in 1566 de bom barstte en zich ontlaadde in de beeldenstorm. Deze verspreidde zich vanuit het zuiden naar de noordelijke gewesten. Honderden kerken en kloosters werden door de vaak uitzinnige menigte verwoest. Als politiek antwoord zette Philips de ‘ijzeren hertog’ Alva in, welke met strenge maatregelen de onlusten de kop probeerde in te drukken. De door hem ingestelde speciale rechtbank, de Raad van Beroerten oftewel de Bloedraad, en het eigenmachtig invoeren van nieuwe belastingen hadden echter tot gevolg dat de gewesten zich steeds verder afkeerden van de landsheer.
Het strijdgewoel nadert. De oorlog kwam hier al snel dichterbij. Na de inname van Den Briel (zie afbeelding hiernaast) en de overmeestering van de vesting Bergen in Henegouwen door Lodewijk van Nassau in 1572, groeide de steun voor de Opstand. De tegengestelde belangen van katholieken en calvinisten veroorzaakten een scheuring in de Bourgondische eenheidsstaat. Vooral de verovering van Geertruidenberg in 1573 had grote invloed op de dorpen in de Langstraat. Omdat zij in het uiterste zuiden van Holland lagen, kwamen de dorpen al bij het begin van de Opstand in het grensgebied tussen de strijdende partijen te liggen. De strijd ging aan de dorpen niet ongemerkt voorbij en drukte een stempel op het leven van de inwoners. Omdat de zes Langstraatdorpen opeen kruispunt van doorgaande wegen tussen allerlei steden en vestigingen lagen en onder de rook van de vesting Geertruidenberg, hadden zij vaak meer dan andere delen van het land te lijden onder geweld. De dorpen werden vaak verplicht aan de nodige troepen onderdak te verlenen. Daarnaast werden allerlei hand- en spandiensten van de bevolking geëist en natuurlijk eten en drinken. Zo moesten de dorpen zelf voor paarden en wagens zorgen om de troepen te halen en eenmaal aangekomen werd verwacht dat er voor de nodige voorraad gezorgd werd. Turf moest er komen, tarwe en rogge voor brood en haver en vooral hooi voor de paarden. De bevolking kon niets anders doen dan het gevraagde te leveren omdat anders grof geweld gebruikt zou worden. Alhoewel de dorpsbesturen verklaarden dat ze door de aanhoudende afpersingen totaal geruïneerd waren, moesten ze bijdragen in de kosten voor het in orde brengen van de fortificaties en het leveren van mankracht voor de op te werpen veldwerken, militaire versterkingen. Naast al deze lasten stonden de dorpen ook bloot aan dagelijkse berovingen. De zes dorpen konden geen kant meer op. Jochem Jan Berthoutse, aanvankelijk woonachtig in ’s Gravenmoer, trok zich het lot van de dorpen aan en trad op als onderhandelaar en bode voor de dorpen om te proberen de last en druk van de vele verplichtingen te verlichten. Dit was niet zonder gevaar. Op één van zijn missies naar Brussel werd hij gegijzeld. De naam van Jochem Berthoutse siert nog steeds de voorgevel van het huis dat hij in 1609 aan de Vrouwkensvaartsestraat in Waspik liet bouwen. Op de foto ziet u de gevelsteen met de tekst "Niet sonder godt" en het jaartal 1609. Daarboven een wapen (geel varken in een rode wei) met de naam Joachim Berthoutsz. De Staten Generaal toonden tenslotte enige clementie met de zwaar geteisterde dorpen. Doortrekkende militairen mochten niets meer in beslag te nemen. De dorpelingen kregen verlof om de overtreders gewapenderhand te arresteren. Schade zou door de overheid op de soldij van de soldaten verhaald worden. Sauvegardes (documenten waarin commandanten bescherming beloofden) maakten geen indruk op de legereenheden die in april 1583 in Raamsdonk, Waspik en Capelle zich verschansten. De militairen ontnamen de bevolking hun goederen en vee en verjoegen ze tenslotte. De mensen bleef niets anders over dan te vertrekken. Totaal berooid vluchtten de dorpelingen naar Geertruidenberg, Dordrecht en vooral naar het Landvan Heusen en Altena. Voor onderhoud en onderdak moesten de vluchtelingen daar zelf zorgen of betalen. Na enige tijd keerden de dorpelingen weer terug; de verbondenheid aan hun geboortegrond was groot.. Uitgekleed en geplunderd door de troepenmacht konden zij slechts met zeer grote moeite de zware belastingen opbrengen. Vele verzoeken tot vermindering van belastingen leverden niets op tot tenslotte in 1583 de Staten van Holland een vermindering van de maandelijkse lasten toestond. In 1585 werd door de dorpen onderling ten huize van de schout van Waspik een nieuwe verdeling van de af te dragen van belastingen opgesteld. Muiterij. Doordat de soldaten slecht betaald werden ontstond er muiterij in de (vooral) Spaanse garnizoenen hetgeen weer tot gevolg had dat er dag en nacht door de soldaten geplunderd werd om in hun behoeften te voorzien. Dorpelingen durfden zich niet meer buitenshuis te begeven om hun landerijen te bewerken omdat de militairen iedereen grepen om ze onder martelingen geld af te persen. Tot slot stemden de Staten van Holland er in toe dat de dorpen dag en nacht een wacht instelden om zich met geweld te kunnen inzetten tegen soldaten en andere vagebonden. Maar gewone dorpelingen met een piek of musket in de hand waren natuurlijk nog geen doortastende ordebewaarders. Het effect was over het algemeen niet indrukwekkend. In Geertruidenberg was in 1589 het Staatse (Nederlandse) garnizoen aan het muiten geslagen. Prins Maurits probeerde de muiters van Geertruidenberg tot overgave te bewegen, maar zonder succes. Intussen naderde de Spaanse landvoogd Parma met zijn leger. Aan hem gaven de muitende militairen in 1589 de stad zonder slag of stoot over. Dit gebeurde nadat het garnizoen met grof geld was omgekocht. Wederom had de bevolking te lijden onder zware lasten, hand- en spandiensten en leveringen van grote hoeveelheden turf, hooi en riet. Verdedigingswerken. Vier jaar later, in 1593, begon Prins Maurits voorbereidingen te treffen de stad Geertruidenberg weer te heroveren. Hij slaagde er in alle schansen rond de stad te heroveren. Om zich tegen een ontzettingsleger te beschermen liet de prins rond de stad zware aarden wallen opwerpen, voorzien van bolwerken en omgeven met grachten. Zo ontstond een linie van verdedigingswerken waardoor onder andere Raamsdonk in een complete vesting werd veranderd. Maar ook Waspik en ’s Gravenmoer ‘profiteerden’ uitgebreid van de belgering van de stad. De noeste arbeid van het leger richtte zich niet alleen op Geertruidenberg. Er moest voorkomen worden dat de stellingen door een ontzettingsleger in de rug aangevallen zouden worden. Daarom werden er afweerstellingen gebouwd die zich richtten op het achterland van waar het gevaar kon komen. Hoge wallen, forten en schansen werden opgericht om de weg vanuit Made, Den Hout, Oosterhout en Waspik te blokkeren. Zo werd er een aarden wal aangelegd op de Langstraatweg die van Capelle over Waspik naar Raamsdonk liep. Voor die wal werd een gracht aangelegd. Dit moet ter hoogte van de Luitenambachtstraat zijn geweest, dicht bij de grens van Waspik. Ter hoogte van Engelant, dat is niet al te ver van de plaats waar nu de watertoren in Raamdonksveer staat, werd een dam in de Donge aangelegd om te zorgen dat het lage land onder water gezet kon worden. Ook bij de invalsweg van Waspik naar Raamsdonk werd weer een nieuwe schans aangelegd. Van Mansveld kwam met zijn Spaanse ontzettingsleger, maar kon niet veel uitvoeren. Na wat heen en weer trekken rond de troepen van Maurits sloeg hij tenslotte zijn tenten op in Waspik. Het hoofdkwartier was bij de hervormde kerk. Er vonden enige schermutselingen plaats, met name bij de Achterste Dijk, doch daar bleef het bij. Toen tenslotte Geertruidenberg zich eind juni aan de prins overgaf, vertrok hij onverrichterzake. Eerst liet hij echter alle huizen van ‘Wasbeeck’ in brand steken. Een brug in Capelle werd in stukken had geschoten. De oorlogsschade in de dorpen was enorm. Nog was de lijdensweg voor de dorpen niet ten einde. Er werden Italianen ingekwartierd en later moesten zij manschappen, paarden en karren leveren om bij te dragen aan de fortificatie van Grave. In 1595 trof hen een nieuwe ramp. Er vond een overstroming plaats die zo groot was dat in Raamsdonk en Waspik op zeven plaatsen de dijk moest worden doorgestoken om het water te lozen. Het strijdgewoel werd in 1609 kort onderbroken voor een bestand, hoe lang dat duurde leest u in de etappe van onze reis.. |