Deel 5: Ontwikkelingen in de zeventiende en achttiende eeuw
Wij maken een reis door de geschiedenis van Waspik, een reis in etappes waarbij telkens een tijdsbeeld beschreven wordt. Nu we enige tijd van onze rust genoten hebben in een goed logement waar het ons aan niets ontbrak, hebben we weer genoeg energie opgedaan om onze reis te vervolgen. Nog onwetend van wat ons deze reis weer te wachten zal staan. Dit wordt etappe 5. Ontwikkelingen in de zeventiende en achttiende eeuw. Na de proclamatie van de Vrede van Munster had men in de Republiek (en natuurlijk ook in de westelijke Langstraat) gehoopt op een periode van rust in waarin de dorpen zich konden herstellen van alle geleden schade. Maar, ook die rust duurde niet al te lang. Vier jaar lang om precies te zijn. Toen diende de eerste Engelse oorlog zich aan. De tweede confrontatie met Engeland volgde tien jaar later. In 1672 liep het helemaal mis. Toen verklaarden Engeland en Frankrijk de oorlog aan de Republiek, al spoedig gevolgd door de bisschop van Munster en de aartsbisschop (tevens keurvorst) van Keulen. De Fransen onder Lodewijk XIV rukten op en maakten snelle vorderingen. Na de val van Utrecht moest het Statenleger zich in Holland terugtrekken. Onder leiding van de stadhouder Willem III bleef het gewest Holland (achter de waterlinie) uit handen van de Fransen. In het zuiden was toen al het nodige kwaad geschied. Nadat Grave in handen van de Fransen was gevallen, bleef Lodewijk met zijn legerafdeling in Brabant. Rond ‘s Hertogenbosch lagen 40.000 Fransen. De Staten gaven opdracht tot instelling van de inundatie rond de vesting van Geertruidenberg. Na de verovering van het fort Crevecoeur (ten noorden van Den Bosch) vertrok de Franse hoofdmacht uit Brabant. Tijdens die Franse campagne bracht de Prins van Oranje (Willem III) een grote troepenmacht van ruim 18.000 man, versterkt met 15.000 man Spaanse hulptroepen, in de Langstraat bijeen. De overlast in die periode is met geen pen te beschrijven.
Gedwongen door de oorlogsverklaringen van de Duitse keizer en Spanje trokken Lodewijk en zijn bondgenoten hun troepen terug uit de Republiek. Pas met de Vrede van Nijmegen in 1678 werd deze oorlog beëindigd. De weer ernstig getroffen dorpen in de Langstraat verzochten al spoedig vrijstelling van de in 1672 voorgeschreven volksbewapening. De reden van hun verzoek was dat de meeste inwoners ’s zomers elders hun kost moesten verdienen en dat zij door de dreigende inundatie en verlies van hun oogsten niet eens in eigen levensonderhoud konden voorzien, laat staan de kosten van bewapening konden opbrengen. De inundatie en de vorderingen van hun vaartuigen maakten een eventuele vlucht onmogelijk, terwijl gewapend verzet tegen de vijand de toestand alleen maar zou verergeren. Overal waar de Fransen verschenen lieten zij hun sporen achter. Brandstichting, moord, plundering en verkrachting veroorzaakten veel leed. In 1672 hielden de Fransen in deze streek op ergerlijke wijze huis. Het dorp Dongen werd verwoest en twee dagen later (op 20 juli 1672) verbrandden zij de kerk en op vijf na alle huizen aan de Straat (de huidige Hoofdstraat) te ’s Gravenmoer. Maar ook aan de huidige Kerkdijk en de Wielstraat lieten ze hun vernietigende sporen na. Eén van de redenen van die brandschatting was het feit dat ‘s Gravenmoer de geëiste belastingen niet vlot genoeg betaalde. Het ging over bedragen en vorderingen die redelijkerwijze niet op te brengen waren. De door de Fransen opgelegde belastingen waren vele malen hoger dan de gewone lasten die de Staten eisten. Daarnaast werd nog geëist het Franse garnizoen te Grave van foerage te voorzien. Waspik werd gelast fl. 1250,- en 18 stuks vee per twee maanden af te dragen. Naast dit alles moesten nog tal van verplichte diensten verricht worden. Inundatie en inkwartiering zorgden voor een algeheel verlies van de oogst van landbouwproducten en vee. Veel vluchtelingen uit de dorpen, waar de Fransen brandstichtend doortrokken, streken met hun vee neer in de wei- en hooilanden van Waspik omdat zij zich daar onder de rook van de vesting Geertruidenberg veiliger achtten. Na de verwoestingen in ’s Gravenmoer probeerden de andere dorpen zo snel mogelijk aan de onredelijke eisen te voldoen. Ook het Staatsleger eiste onder dreigementen veel leveranties. Dat werd echter door de Prins van Oranje later verboden. Jarenlang bleef de oorlogsdreiging boven Europa hangen. Tot overmaat van ramp brak in 1701 de Spaanse Successieoorlog uit. Lodewijk XIV vond het wel een goed idee om de Spaanse troon aan zijn kleinzoon cadeau te doen. Aangezien een vijandelijke aanval in de Republiek tot de mogelijkheid behoorde, werd opnieuw besloten tot instelling van de inundatie rond Geertruidenberg. Die inundatie werd zelfs nog uitgebreid tot een heuse zuidelijke waterlinie die zich uitstrekte van Sluis tot Grave. Daarvoor werd onder andere een nieuwe afsluiting van de Donge bij Geertruidenberg, de z.g. Statendam, in gebruik was genomen. Ook in Waspik kwam een verdedigingswerk om die verdedigingslinie ‘waterdicht’ te maken. Op de plaats waar nu de Waspikse weg het dorp binnenkomt werd een retranchement (verdedigingswerk) aangelegd. Dat moest voorkomen dat over de hoge zandrug (die niet onder water gezet kon worden) een oprukkende vijand uit het zuiden richting Geertruidenberg kon marcheren. De gevolgen waren onthutsend. In 1704 stond een groot deel van het dorp onder water. Bomen waren verrot, het meeste bouwland en de turfvelden waren onbruikbaar. Vele inwoners moesten elders ondergebracht worden aangezien hun huizen door het water niet meer bereikbaar waren. Dorpsbestuur en dorpsbehuizing. Maar hoe was het in die tijd eigenlijk gesteld met het bestuur in ons dorp? In 1303 had Jan II aan het platteland van Zuid-Holland handvesten en rechten verleend, waarbij elk dorp een College van een richter (later schout) en zeven heemraden (later schepenen) kreeg. De oudste bewaarde documenten van schepenbanken van Groot- en Klein Waspik dateren uit de zestiende eeuw. Toen bestonden er twee colleges van schout en schepenen. Voor de ambachtsheerlijkheden Groot-Waspik en Twaalfdhalfhoeve enerzijds en voor Klein-Waspik en ’s Grevelduin-Waspik anderzijds. In 1602 worden de vier ambachten samengevoegd tot één bestuur, waarvan Klein-Waspik zich in het midden van de zeventiende eeuw weer afsplitste. In deze heerlijkheid, waarin geen huizen stonden, bleef een afzonderlijke schepenbank bestaan tot in 1810. Schout en schepenen van Groot-Waspik vormden het eigenlijke dorpsbestuur. Zij hadden toezicht op de kerk, het onderwijs, de armenzorg en op de polders met uitzondering van de Klein-Waspikse polder. De schout, die door de heer voor het leven was benoemd, was hoofd van de politie en leidde de vergaderingen van het dorpsbestuur. Schout en schepenen vormden samen de rechtbank voor de behandeling van civiele zaken, de schepenbank. De berechting van criminele zaken was voorbehouden aan de baljuw en mannen van Zuid-Holland te Dordrecht. Als dorpsbestuur lieten schepenen zich bijstaan door burgemeesters, kerkmeesters en armmeesters. De burgemeesters waren verantwoordelijk voor de inning van belastingen en voor de uitvoering van openbare werken. Zij moesten jaarlijks rekening en verantwoording van hun administratie afleggen. De kerk- en armmeesters stonden in voor de ontvangsten en uitgaven van het kerk- en armbestuur. Ook zij moesten jaarlijks verantwoording afleggen. Een secretaris, voor het leven benoemd, stond hen allen bij. In 1687 wensten inwoners het een en ander vast te leggen. Schout en schepenen en een groep voorname ingezetenen verzochten daarop twee notarissen uit Dordrecht een reglement op te stellen, dat op 8 maart 1688 werd vastgesteld door commissarissen van het Hof van Holland. Het reglement bepaalde onder meer de jaarlijkse verkiezing van twee ‘borgemeesters’ en tweejaarlijkse verkiezing van de kerk- en armmeesters. Dat deed men al jarenlang, maar nu werd het ook in een wettig document vastgelegd. Ook werden bepalingen opgenomen omtrent het innen van de afdracht van belastingen en werden vaste jaarlijkse salarissen vastgesteld voor schout, schepenen, burgemeesters en secretaris, alsook vergoedingen vastgesteld voor reis- en verblijfkosten. Tevens werd de aanwezigheid vermeld van een dorpsbode en twee weegmeesters om bij de handeldrijvende bewoners de maten en gewichten te controleren. Een zeer belangrijk document dus. Toch had men nog iets over het hoofd gezien, namelijk men had verzuimd de wijze van benoeming en het aantal vast te leggen. Dit nu werd in 1719 geregeld en door de Hoge Vierschaar, een hogere rechtbank, goedgekeurd. De toevoeging van het reglement behelsde dat een viertal gedeputeerden, ook wel gecommitteerden of gemeensmannen genoemd, met meerderheid van stemmen gekozen moest worden uit de in het dorp gegoede en geërfde ingezetenen, met inbegrip van de schout. De twee oudste van deze gedeputeerden dienden jaarlijks door twee anderen vervangen te worden. De eerste vervanging van gemeensmannen in 1721 gaf direct al aanleiding tot geharrewar. Zo zelfs dat een uitspraak van de Hoge Vierschaar werd verzocht in het conflict. Men moest zich nu wel gewonnen geven, doch het ging niet zo maar. De onderliggende oorzaak van deze conflicten lag in de tegenstelling tussen katholieken en protestanten in Waspik. Katholieken werden zoveel mogelijk uit het bestuur geweerd, doch Waspik beschikte niet over voldoende capabele protestanten om alle bestuursfuncties te bezetten. De gemeensmannen waren doorgaans katholiek Een raadhuis in Waspik. Tot dan hebben schout en schepenen niet de beschikking over een raadhuis. Als er vergaderd moest worden deden ze dat, evenals besturen in andere dorpen, in een herberg of in het huis van de secretaris. Het jaarlijks afhoren van de dorpsrekeningen, waarbij veel inwoners aanwezig waren, geschiedde in de Nederlands-hervormde kerk. Deze gang van zaken zou waarschijnlijk nog lang zo hebben doorgegaan, ware het niet dat bij een herziening van het reglement op het dorpsbestuur in 1719, de Hoge Vierschaar eiste dat een raadhuis tegen de kerk gebouwd moest worden. Dit moest dan wel binnen een half jaar gebeuren en op dorpskosten. De aanbesteding van de bouw van het raadhuis op het kerkhof tegen de noordoost hoek van de kerk vond plaats op 18 augustus 1719 en werd met de leverantie van materialen aangenomen voor fl. 987,--. Het gebouwtje omvatte een ‘spreekhuys, secretarye, gang en zolder’. Het was een eenvoudig gebouwtje dat uiterlijk toch enig aanzien kreeg door de bouw van een hardstenen trap van 6 voet hoog, ongeveer 1.80 meter, voor de voordeur. Dat raadhuis stond dus tegen de kerk op het kerkhof waar ook de school en het brandspuithuisje gevestigd waren. Deze plaatskeuze gaf verschillende malen aanleiding tot moeilijkheden met het kerkbestuur van de Hervormde gemeente. Vooral na de Bataafse omwenteling, toen de meerderheid van de bestuursleden, overeenkomstig de plaatselijke verhoudingen, uit katholieken gekozen werd. Toch waren de jonge katholieken van Waspik met de uitslag van de verkiezing niet tevreden. Zij organiseerden een alternatieve verkiezing, waarbij een tegenbestuur gekozen werd, dat het raadhuis bezette. Aan die bezetting kwam pas later een einde nadat de overheid haar lankmoedige houding had laten varen en het dorpsbestuur met behulp van de sterke arm weer aan zijn vergaderplaats en archieven hielp. Omdat wij toch nog enkele zaken met het dorpsbestuur te regelen hebben willen wij deze eerst afhandelen, alvorens onze reis te vervolgen. Terug naar het overzicht |